6. groeten; 7.De laarsjes; 8.te vroeg of te laat;
9. onderscheid; 10. nieuw leven
Verhaal 6.
april 2001
Groeten
Als alles goed verloopt zal per 1 april het uiterlijk van Connexxion ook zichtbaar zijn bij het rijdend personeel, want vanaf die datum worden de nieuwe uniformen gedragen,althans voor zover men ze passend heeft thuis bezorgd gekregen.
Ik heb nog niets gezien!
Er zijn nogal wat voorschriften bij het dragen van die kleding en ik citeer een enkele regel:
Dames kunnen geen herenkleding bestellen en heren kunnen geen dameskleding bestellen…….
onderkleding dient wit van kleur te zijn zonder zichtbare opdruk.
Net als bij zeilers en motorrijders is er bij buschauffeurs een gewoonte ontstaan om elkaar onderweg te begroeten en misschien is het een suggestie om ook hier in uniformiteit aan te brengen. Ik heb wat voorwerk gedaan en mijn collega’s geobserveerd tijdens het rijden, zodat Connexxion een keuze kan maken welk gebaar zij passend vinden binnen hun bedrijf.
Een en ander bracht mij op het idee om ook het groeten gelijk te stellen.
Een keur aan groeten heeft zich bij mijn collega’s ontwikkeld en ik doe een poging de diverse gebaren te omschrijven, hoewel dat niet eenvoudig is, maar met behulp van wat plastische vergelijkingen zal de lezer er zich wel een voorstelling van kunnen maken.
- Het Grolsch-gebaar.
U kent het wel van de reclame. De wijsvinger die met een bruuske beweging naar voren wordt bewogen. Zeker collega’s die wel een pintje lusten. - Het Sinterklaas-gebaar.
Zo’n soort wuiven waarbij het bovenlichaam mee doet en de handpalm naar binnen gekeerd is. Het komt bij mij altijd meer ontvangend dan gevend over. Er zijn collega’s die dat gedurende het jaar zeker moeten oefenen om het rond 5 december goed te kunnen uitvoeren. - De schilder.
Met één veeg, bijna synchroon met de ruitenwisser geeft hij zijn blijk van welkom weer, meestal vergezeld van een ritmische knik van het hoofd. - De overwinnaars.
Zij doen het met de V van victory. Met de wijs- en middelvinger geven ze aan dat ze het gebaar dat bekendheid kreeg door Churchill tot het hunne gemaakt hebben. Ik vermoed dat het de collega’s zijn die ons sterkte wensen bij de onoverwinnelijke verkeerssituaties. - De doppendraaier.
Ik heb gezocht op het dashboard of op de ruit, maar ik kan geen grote dop vinden. Het zal wel overgehouden zijn uit de bussen waar met een kraan (een soort grote dop) de verwarming aan en uitgedraaid moest worden en in ons met vele soorten weer voorziene landje werd daar veel aan gedraaid.
Ik zal het eens vragen aan die doppendraaiers. - Ingewijden.
Een nieuw, wat wonderlijk fenomeen doet zich de laatste tijd voor. Misschien heeft Connexxion zo’n tekort is aan chauffeurs dat zij in andere beroepsgroepen, waar de handel wat is terug gelopen, nieuwe bestuurders heeft gevonden. Ik vermoed dat het theologie studenten zijn, want ik herken een gebaar van zegeningen, het zgn. kruisje slaan. Ik vraag me af of zij al gewijd zijn, ze moeten dat maar eens op komen biechten. - Dan hebben we de grote groep van chauffeurs die met één vinger (niet de middelste) een groet brengt en, mijzelf observerend heb ik geconstateerd dat ik behoor tot deze laatste groep.
Mogelijk kan Connexxion uit bovenstaande groeten er een kiezen die als standaard gehanteerd dient te worden.
Suggesties?
Verhaal 7.
APRIL 2001
De Laarsjes
De dreumes stapte met zijn kleine pootjes op de voor hem zeer hoge treden van de bus en met zijn neus net boven de betaaltafel keek hij vragend achterom naar zijn moeder.
“Vraag maar! Wat zou je nou zeggen?” moedigde ze hem aan en een knuistje met een lange, blauwe strippenkaart kwam boven op de tafel.
“Naar ‘t centum” kwam er uiteindelijk uit. De ‘r’ kon hij blijkbaar nog niet goed zeggen.
“Zo, wil jij naar het centrum, zal ik de strippenkaart dan maar afstempelen?”
Een heftige knik gaf aan dat hij blij was dat ik het begrepen had. Hij was zeker nog geen 4 jaar want er kwam geen roze strippenkaart tevoorschijn.
Nu is het heel simpel want als zo’n vierjarig kind eenmaal op de basisschool zit, is hij daar zo trots op dat als je hem vraagt: ‘zit je al op school?’ er altijd een eerlijk antwoord komt. Dit joch zag er ook nog niet echt als schoolgaand uit, dus vroeg ik er ook maar niet naar.
Ze namen plaats achter mij en hij babbelde aan een stuk door, met een goede woordenschat, maar de articulatie was wat ‘r-loos’.
“Wat ga je doen in de stad?” vroeg ik hem. Blijkbaar was voor hem moeilijk te herleiden waar iets vandaan kwam als je het voorwerp in kwestie niet direct zag, want zijn moeder reageerde: “De chauffeur vraagt je wat, Jeroen,. Wat gaan we doen in de stad?” en toen had hij het door en zijn koppie kwam om de hoek:
“Laasjes kopen!” zei hij enthousiast.
“O, en wat voor laarzen ga je kopen?”
“Jip en Janneke laasjes!” schreeuwde hij bijna, zo leek hij uit te kijken naar die aankoop.
Ze stapten uit in Veenendaal centrum en ik ging door, nog nagenietend van dat joch dat nog zo enthousiast kon zijn over een paar laarsjes.
Toen ik weer in Veenendaal centrum kwam zag ik ze van verre al staan, het jongetje met een grote doos onder zijn arm, vrolijk springend toen hij de bus aan zag komen.
Ik stopte, zodanig dat de deur precies voor hem open ging.
“Mama, kijk, die aadige busmevouw weer!”
“En, Jeroen, heb je Jip en Janneke laarsjes gekocht?” vroeg ik toen hij de barrière van de opstap weer genomen had.
“Nee, wajen uitekocht,” een lichte teleurstelling in zijn stem.
“O, wat jammer en wat heb je nu dan in die doos zitten?”
“Jode laasjes, wil je ze zien?” en hij wilde het papier er al af gaan rukken, maar zijn moeder hield hem tegen, want er stonden nog meer mensen en ik liet blijken dat ik wilde vertrekken.
“Volgende keer als je weer met de bus gaat, dan zie ik ze wel, goed?”
“Ik mag ze aan als ’t jegent.” hij lijkt even na te denken en gaat dan verder, “Jegent het dan als jij weer komt met de bus?”
Heerlijk die logica van een driejarig kind dat nog in die magische wereld leeft, een wereld waar alles mogelijk is.
Verhaal 8.
mei 2001
Te vroeg of te laat
of: De bus als meewerkend voorwerp van het lot
Ik kom thuis, pak de stapel post van de mat en bekijk het vluchtig, want ik wil gaan koken, het is laat. Mijn blik blijft kleven bij een brief met buitenlandse postzegel.
Als ik het nader bekijk en zie waar die brief vandaan komt, gaat er een flits van herinnering door mij heen.
Het is al weer maanden geleden.
Er stapt een man in die in het Engels een bepaalde locatie in Wageningen vraagt. Ik weet zo gauw niet waar het is en aangezien ik erg laat ben, het is net na de ochtendspits, vraag ik hem in de buurt te blijven zodat ik een oplossing kan vinden.
Hij klaagt dat de bus te laat is en dat hij niet op tijd zal zijn voor een lezing die hij moet geven ergens in een van de universiteitsgebouwen in Wageningen. Het blijkt een Canadese professor te zijn die de volgende dag al weer naar België moet om daar een congres bij te wonen. Of ik niet een goed hotel weet in de buurt van Brugge. Toevallig heb ik veel in die buurt gezeten toen ik nog op de tour werkte en met een van de hoteliers ben ik bevriend geraakt. Het visitekaartje van het hotel heb ik natuurlijk niet bij me en omdat ik de man wel sympathiek vind geef ik hem mijn eigen kaartje, zodat hij me kan bellen om het adres en telefoonnummer alsnog door te kunnen geven.
Het zit niet mee, nog meer files en verkeerslichten tegen, de man zal nu wel helemaal te laat komen. Bij een volgende halte wil ik net doorrijden als een passagier een kreet geeft als teken dat er nog een iemand aan komt lopen en ja, als ik in mijn rechter spiegel kijk zie ik een jonge vrouw aan komen hollen. Ik stop alsnog en doe de deur open. Hijgend komt ze binnen en zegt: “Wat bent u vroeg, chauffeur. Ik dacht dat ik nog alle tijd had.” Ze toont haar OV-jaarkaart en als een flits gaat er door mij heen dat zij waarschijnlijk studente is en kan helpen bemiddelen bij de professor.
“Je zal waarschijnlijk op de volgende bus gerekend hebben, want ik ben juist erg laat, maar ga maar gauw zitten, want ik ga snel rijden.”
Zoals ik al hoopte gaat ze naast de Canadese man zitten.
Ik pak de koe bij de horens en vraag haar of zij die bepaalde straat weet waar de man moet zijn. Ja, hoor, raak! Ze raken samen aan de praat en zij legt uit hoe hij moet lopen vanaf het busstation, maar daar blijft het niet bij. Het onderwerp waarover hij een lezing gaat houden blijkt tot de interesses van het meisje te horen en al gauw zijn ze in een genoeglijk gesprek verwikkeld. Ik bemerk dat hij zijn kaartje geeft en flarden vang ik op over hoe mooi Canada is en dat ze daar best eens zou willen kijken. Of ze ook de lezing kan bijwonen en dat zij maar met hem mee moet lopen, dan weet hij gelijk de goede weg.
Zij keuvelen door en de rit gaat nu ook gesmeerd, de spits is grotendeels voorbij en hoewel ik mijn tijd niet meer geheel kan inlopen, kom ik toch nog redelijk op tijd aan. Zowel de Canadese professor voor wie ik te laat kwam als de studente voor wie ik te vroeg kwam zeggen mij vriendelijk gedag.
Als ’s avonds de telefoon gaat en ik een Engelse stem hoor, weet ik direct dat het de man van die morgen is. Ik geef hem het telefoonnummer van het hotelletje in Brugge en vraag hem mijn vrienden de groeten van mij te doen.
Hij vertelt mij dat hij nog op tijd was voor de lezing en na een korte babbel bedankt hij me voor de medewerking.
Mensen komen en mensen gaan en ik was het voorval al lang vergeten. Tot dit moment, met de brief in mijn handen zie ik met een soort helderziende blik wat de inhoud van deze enveloppe is.
Ik scheur de brief open en ja, mijn vermoeden wordt bevestigd:
MARRIED: PETER POLLITT and MARIAN DE WINTER
Volgens mij was voor deze twee mensen die bus precies op tijd.
Verhaal 9.
mei 2001
Onderscheid
Terwijl ik door Ede Veldhuizen rij, besef ik dat ik veel te weinig strippenkaarten bij me heb. De laatste dagen heb ik steeds aan de andere kant van de Grebbeberg gereden en daar heb je niet zo veel strippenkaarten nodig, maar hier, in dit stukje van Ede worden er veel van die twee-strippen kaartjes verkocht. Wonderlijk want met een kaart, gekocht in de voorverkoop is het toch veel goedkoper. Het is opvallend dat er in deze wijk zo veel kaartjes in de bus gekocht worden.
Na het eerste rondje, terug op Wageningen, zoek ik andere chauffeurs op om toch nog wat kaartjes te bemachtigen en gelukkig krijg ik een blokje te leen van een goede collega en kan ik het volgend rondje gaan rijden.
En ja, voordat ik weer naar het centrum rijd moet ik het nieuwe blokje al aanspreken en ik kan het dus niet meer terug geven. Ik zal een nieuwe moeten kopen.
Een jonge man staat bij de halte Kranenburg, uiterlijk heel nonchalant en met een gezicht van ‘wie maakt me wat’ stapt hij in, graait in zijn broekzak en haalt er een verfrommeld briefje van tien uit, zwaait dat op de betaaltafel en zegt: ”Centrum!” Blijkbaar wil hij indruk maken of hij kent de taal niet goed genoeg. Dat is gedrag dat ik wel meer tegenkom bij deze ‘not-native’ Hollanders en aan zijn uiterlijk te zien ligt zijn geboortegrond waarschijnlijk op Noord-Afrikaanse bodem.
“Je wilt een kaartje naar het centrum?” herhaal ik in een volledige zin.
“Ja.” Meer komt er niet uit en ik strijk het bankbiljet glad, mij voelend als die caissière in die commercial voor melk. Ik stempel een twee-strippen kaart af en geef hem wisselgeld terug.
Ik moet denken aan de vele vakanties in Ierland, waar het ook de gewoonte is om het geld los in de zak te steken en het Ierse geld ziet er dan ook altijd zeer verfomfaaid uit. Als ik er weer eens op bezoek ben, doe ik het ook. Ik pas me aan, het heeft wel wat om zo het geld te bewaren en het geeft mij altijd weer dat vakantiegevoel, maar menig maal heb ik na het wassen van mijn broeken de biljetten te drogen moeten hangen, want ik vergat dat ik ze niet braaf in mijn portemonnee had opgeborgen.
Hier in Nederland irriteert het me, of is het die arrogante houding bij sommige jongeren die me zo mateloos ergert?
In ieder geval verdient het openbaar vervoer er goed aan, want veel mensen uit deze wijk, ongeacht ras of kleur, kopen losse kaartjes in de bus.
Terwijl onze macho gaat zitten rijd ik verder, wetend dat er achter dat masker van bravoure vaak iets heel anders verscholen ligt.
Een halte voor de markt stapt er een donkere, wat oudere dame met fel gekleurde kleding de bus in, legt een roze strippenkaart met nog één strip neer en begint tegen me te ratelen in een taal die ik niet kan verstaan en ook niet kan thuis brengen. Het zijn keelklanken, er lijken geen klinkers in voor te komen en het komt mij net zo over als dat verfrommelde bankbiljet waar ik zo even nog mee geconfronteerd ben geworden.
Ze doet geen moeite om met gebaren duidelijk te maken wat ze wil en ik vind het ook niet zo belangrijk, want er moet, hoe dan ook, gewoon nóg een strip op tafel komen.
Ik doe het dan ook maar in mijn eigen taal: “Ja, je kan praten wat je wil, ik versta het toch niet, maar één strip is te weinig er moet er nog een bijkomen of je wilt of niet!”
Zij ratelt gewoon door.
Ik versta haar emotie en ik ga er vanuit dat ze zonder de woorden te verstaan, mijn bedoeling ook wel begrijpt. Ik zie er de humor wel van in en blijkbaar de passagiers ook, want ik hoor wat gegrinnik achter me. Het is geenszins mijn bedoeling om een act voor twee personen op te voeren en ik ben blij als er diep uit haar tas toch nog een strippenkaart tevoorschijn komt en ik mijn taak kan volbrengen door er een stempel te zetten en de bus weer in beweging te zetten.
Wat is het toch een wonderlijke samenleving, veelkleurig en verschillend, want mensen uit een andere cultuur onderscheiden zich toch op een bepaalde manier en het valt me steeds meer op dat zowel zij als wij onderscheid aanbrengen.
Als ik dan nadenk over dat onderscheid, dat overigens niet negatief bedoeld is, weet ik ineens dat het woord onderscheid ook een synoniem heeft: discriminatie. Vroeger had men advertenties met ‘DE DISCRIMINATIEVE SIGAAR’ en dat was dan heel lovend bedoeld. Het zet me aan het denken.
Discrimineer ik nu of maak ik onderscheid?
Ik houd het op het laatste, om mezelf niet schuldig te voelen, want dat woord ligt al zo zwaar op sommige magen. Terwijl ik verder rijd bedenk ik dat ik niet moet vergeten een nieuw blokje kaartjes te kopen voor die aardige collega die mij zo’n vertrouwen heeft gegeven door mij een blokje van zijn kaartjes te lenen. Ook hij onderscheidt zich van de anderen, die het niet deden.
Discriminatie, ach sommige collega’s liggen me meer dan andere, natuurlijk toch en al mijmerend rijd ik verder.
Een paar weken later:
Bij dezelfde halte stapt een man in met weer een verfrommeld briefje van tien. Ik ben in opperbeste stemming en vraag hem lachend of hij het mee gewassen heeft.
Hij knikt en ik zeg:” Volgende keer wel even strijken hoor.”
“Ik strijk mijn kleren nooit’” antwoordt hij op een manier waaruit blijkt dat hij mijn humor wel kan waarderen.
Ik geef hem het wisselgeld en rij door.
Op de terugweg stapt dezelfde man weer in en legt een vijfgulden munt op de betaaltafel en terwijl ik een kaartje afscheur, strijkt hij over de munt en zegt:
“Ik heb deze gestreken hoor!”
Kijk dat is humor.
Verhaal 7.
APRIL 2001
Nieuw leven
De natuur is zich aan het vernieuwen, het jonge groen komt voorzichtig naar buiten en hoewel de temperaturen buiten nog winters zijn, is het vanuit de warme bus een genot om het voorjaar te zien verschijnen.
Zo rijdend over de Utrechtse heuvelrug en het Gelders landschap zie ik hoe forsythia’s het geel van de zachtjes verwelkende narcissen overnemen, de tulpenbomen hun knoppen doen barsten en een groene schijn door de bomen tevoorschijn komt. Heerlijk, ik kan het bijna ruiken.
Een nest met een zwaan erop in een weiland bij Renkum dat vorige week nog compleet onder water stond. Ik pak de microfoon en vertel het aan mijn passagiers, want er zit een groep vrouwen die duidelijk een dagje uit is. Ze vinden het leuk.
Tussen de vele bossen echter ook een ander fenomeen: rood-witte banden en, met de beelden van het journaal van gisterenavond nog op mijn netvlies weet ik dat die ‘linten’ aangeven dat het nieuwe leven soms niet welkom is. De mond-en–klauw-zeer is de boosdoener en de natuur is niet meer van ons burgers en dieren, maar van de Euro-economie die het in dit land voor het zeggen blijkt te hebben.
Ik heb geen mening die telt, ik ben te klein daarvoor, maar ik voel wel.
En dan zie ik dat zelfs de ‘kunstkoeien’ aan de Utrechtseweg nabij Oosterbeek nauwelijks waarneembaar zijn, weggestopt, uit het zicht, achter struiken, dan denk ik:

kunstkoeien langs Utrechtse weg
“Ja, het is heel serieus, er is geen weg meer terug.”
Die koeien, bijna niet van echte te onderscheiden, hebben altijd wat te vertellen, want nooit staan ze hetzelfde. Zo stonden ze rond kerst bij de schuur gegroepeerd en op andere momenten staan ze ver uit elkander, alsof ze al grazend staan te mijmeren. De mensen die dit doen, hebben een band met die koeien en laten ze door de mise-en-scène tot leven komen.
Altijd als ik er langs rijd moet ik kijken en ben ik benieuwd hoe ze nu weer staan.
Ver weg dus nu, alsof ze willen zeggen: wij verstoppen ons voor de m.k.z, wij willen niet worden afgemaakt.
Zo vind je wel meer dingen langs de weg die ons iets proberen duidelijk te maken. In Wageningen staan al een hele tijd twee figuren, opgebouwd uit balen stro, een bruidspaar, want toen ze er nog maar net stonden hing er een doek, waarop stond dat ze getrouwd waren, waarschijnlijk bewoners van de er achter gelegen boerderij. Nu lijkt het er op dat het buikje van het vrouwspersoon wat dikker aan het worden is en ik kan mij niet aan het beeld onttrekken dat ze zwanger is.
Ik vraag collega’s er ook eens naar te kijken en zij bevestigen mijn waarneming. Wachten dus op het derde figuurtje.
De natuur doet zijn werk, het gaat gewoon door. Ik voel mijzelf weer sterker na een paar dagen griep. Mijn lichaam heeft stoffen geloosd die het niet meer nodig had en is weer nieuwe afweerstoffen aan het opbouwen. Waarom mogen de dieren ook niet door zo’n reinigingsperiode heen gaan, de sterke blijven over (want het m.k.z-virus hoeft niet dodelijk te zijn) en de veel te grote veestapel wordt tot normale proporties teruggebracht. We eten wat minder vlees en laten de dieren een meer natuurlijk bestaan leiden, simpel toch?
Maar ach, ik ben maar een eenvoudige buschauffeur en lijk me aan een illusionaire strohalm vast te klampen.
Zelfs de strohalmen die voor de figuren in Wageningen gebruikt zijn, blijken mee te doen in het vernietigingsproces, want als ik, nadat ik dit verhaaltje geschreven heb, langs de bewuste plek rijd met het idee er een foto van te maken, blijken de stromensen weg te zijn.
Teleurstelling, ik had gehoopt op nieuw leven langs de weg, een strokindje, maar ik moet het doen met de bloesem, de tulpen en het groener wordende gras, ook mooi, maar er lijkt toch een smet te zijn gekomen op mijn waarnemingen.
10-4-2001
Na een contactje gelegd te hebben, kreeg ik de volgende reactie plus bijgaande foto:
Het was voor ons ook een teleurstelling dat we er geen klein stro popje bij konden zetten, maar nachtvandalen moesten net voor dat onze kleinzoon geboren werd de poppen besmeuren en geprobeerd ze in brand te steken.